Hoewel de individuele kans om een loterij te winnen extreem klein is, kan elke loterij in wezen een 95%-kansloterij worden genoemd. We bekijken het meestal vanuit ons eigen, beperkte standpunt: ik zal niet winnen, want de kans is maar één op 25 miljoen. Maar iemand zal de loterij winnen met bijna absolute zekerheid dat er een winnaar is. Vanuit het perspectief van het spel zelf is dat dus geen toeval, maar een zekerheid.
Dat idee doet denken aan het verhaal van de wandelaar op het strand die iemand ziet zeesterren teruggooien in de zee. “Waarom doe je dat?” vraagt hij. “Er liggen er duizenden, het maakt toch geen verschil.” Waarop de ander een zeester oppakt, hem zachtjes in het water gooit en zegt: “Voor die ene maakt het wél verschil.”
Op dezelfde manier herkadert dit perspectief de loterij: als we verder kijken dan onszelf, groter denken, en iemand anders het winnen gunnen, verschuift de focus van onze eigen kleine kans naar de zekerheid dat er wél iemand wint. Voor die ene winnaar maakt het een wereld van verschil.
Zo wordt de loterij, net als de zeester op het strand, van een negatief “geen kans” naar een positief “altijd iemand kans”. Want bij elke loterij wint er iemand, en voor die ene persoon verandert alles.
